Verhaal

Patrouilleren langs de rivieroever: saai, maar gevaarlijk

Nederland

Markeren

Deel

Route

Tijdens de winter van 1944-45 moet het lange rivierenfront worden bewaakt door slechts enkele eenheden. Zij worden daarbij geholpen door Nederlandse vrijwilligers. Dat is niet zonder gevaar.

Een nieuwe fase
Nadat op 9 november 1944 het Brits-Canadese offensief is afgerond vormen het Hollands Diep, de Amer en de Bergsche Maas de nieuwe frontlijn. Deze wordt tot het voorjaar van 1945 bewaakt door eenheden van het First Canadian Army, waaronder ook de 1e Poolse Pantserdivisie van generaal-majoor Stanisław Maczek.

Steunpunten
Tijdens de eerste periode, die duurt tot 20 december, zijn de Polen verantwoordelijk voor de sector Moerdijk-Geertruidenberg. Maczek heeft te weinig troepen om het front overal te bemannen en dus wordt er gekozen voor een serie steunpunten, onder meer in Blauwe Sluis en Lage Zwaluwe. In deze plaatsen geldt voor de inwoners dan ook de avondklok en van echte vrijheid is geen sprake. De negen bataljons in de Poolse divisie bezetten bij toerbeurt ieder één week lang een van deze steunpunten. Als ze niet actief zijn, kunnen ze even bijkomen in plaatsen verder naar het zuiden. Tussen de steunpunten lopen patrouilles om te voorkomen dat Duitse troepen stiekem het water oversteken. Overdag is dat de taak van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, de BS. Deze bestaat uit vrijwilligers, veelal, maar niet uitsluitend, voormalige verzetsmensen. De zes compagnieën in West-Brabant (ongeveer 600 man) vormen het 3e Bataljon en vallen onder de verantwoordelijkheid van majoor van der Poel in Breda.

Saai en gevaarlijk
Vanuit Lage Zwaluwe trekt telkens één groep Polen naar het westen tot aan de grote weg naar Rotterdam, terwijl een tweede naar het oosten gaat tot aan het begin van het Gat van den Ham. Overdag volgen patrouilles van de BS ongeveer dezelfde routes vlak langs de oever van het Hollands Diep. Het bemannen van de posten en het patrouille lopen is niet alleen saai en onprettig in de barre winterse omstandigheden, er zijn regelmatig incidenten met Duitse groepjes die soms resulteren in doden en gewonden. Bij een vuurgevecht snijden Duitse militairen de tong af van een lid van de BS om te voorkomen dat hij om hulp roept, bij een ander sneuvelen zowel Polen als Duitsers. Vooral de omgeving van de opgeblazen brug bij Keizersveer is het gebied van dergelijke confrontaties.

Tot het bittere einde
Het rivierenfront is dus allesbehalve waterdicht en één Duitse patrouille weet tijdens een lange winternacht zelfs Dorst te bereiken, vijftien kilometer het achterland in. Maar ook Polen, Canadezen en Britse commando’s steken regelmatig over naar het Land van Heusden en Altena. Tot april 1945 blijft het onrustig in plaatsen dichtbij het front. De Polen en Canadezen zijn dan al vertrokken en vechten in Duitsland.