Augusta Chiwy emigreerde naar België toen ze negen jaar oud was. Na haar kindertijd in Afrika duurde het even voor ze gewend was aan het leven in Bastogne. Haar vader was dierenarts geweest in de Belgische koloniën. Daar had hij haar Burundische moeder ontmoet. In België kreeg Augusta steeds vervelende vragen over de kleur van haar huid en haar kroeshaar. Maar haar dromen waren altijd groter dan de weerstand die ze ontmoette. Augusta besloot om verpleegkundige te worden. Ze maakte haar studie af en kreeg uiteindelijk een aanstelling in een ziekenhuis in een universiteitsstad.
De oorlog bleek de ultieme test voor Augusta’s roeping. In 1944 reisde ze naar Bastogne om de Kerst door te brengen met haar familie. Ze was nog niet aangekomen of Hitler lanceerde een zware tegenaanval op het westelijk front. De Duitse troepen omsingelden de stad en de Amerikaanse soldaten besloten Bastogne te verdedigen. Een Amerikaanse arts vroeg Augusta of ze bereid was te helpen. Ze twijfelde geen moment. Augusta en haar vriendin en collega Renée sloten zich aan bij een hulppost in een kelder die constant werd gebombardeerd. Manmoedig hielpen zij een eindeloze stroom Amerikaanse gewonden. Tijdens de kerstnacht trof een bom de kelder. Tientallen doden werden onder het puin vandaan gehaald. Onder hen was Augusta’s collega Renée.
Augusta overleefde de oorlog, achtervolgd door haar ervaringen in Bastogne. In een interview veel later zei ze: “Wat ik gedaan heb was niet meer dan normaal. Ik zou het voor iedereen gedaan hebben. We zijn allemaal kinderen van God.”